Beleggen in aandelen met de vennootschap: hou rekening met de strengere regels!

Belegt u met uw vennootschap in aandelen? Hou er dan rekening mee dat deze beleggingen een apart fiscaal regime kennen. Bovendien zijn de regels door de hervorming van de vennootschapsbelasting aangescherpt.

Fiscale behandeling tot en met aanslagjaar 2018

Wanneer een vennootschap aandelen aanhoudt als belegging, is het uiteraard de bedoeling dat deze later worden verkocht met een meerwaarde. Deze meerwaarde is in principe onderworpen aan de vennootschapsbelasting, maar kon tot voor kort worden vrijgesteld wanneer aan volgende voorwaarden cumulatief werd voldaan:

  • de vennootschap, waarvan de aandelen werden verkocht, mocht niet gevestigd zijn in een belastingparadijs (taxatievoorwaarde)
  • de aandelen moesten gedurende minstens één jaar ononderbroken in het bezit zijn geweest van de verkopende vennootschap (permanentievoorwaarde)

Met andere woorden: behoudens participaties die slechts voor een korte termijn (< 1 jaar) werden aangehouden, waren meerwaarden op aandelen in vennootschappen in de regel vrijgesteld van vennootschapsbelasting.

Nieuwe voorwaarde

Met de hervorming van de vennootschapsbelasting is met ingang van aanslagjaar 2019 (boekjaren die ingaan op 1 januari 2018 of later) hieraan een nieuwe voorwaarde toegevoegd. Opdat een meerwaarde op aandelen in de vennootschapsbelasting kan worden vrijgesteld is voortaan ook vereist dat de participatie die de verkopende vennootschap aanhoudt:

  • ofwel minstens 10% vertegenwoordigt van het kapitaal van de vennootschap waarin men participeert
  • ofwel een aanschaffingswaarde van minstens € 2.500.000 heeft.

Het is duidelijk dat de wetgever de mosterd heeft gehaald bij de DBI-wetgeving, waar deze voorwaarde ook geldt opdat een ontvangen dividend vrij is van vennootschapsbelasting (zie verder). Door de wetsaanpassing zijn de voorwaarden voor de meerwaardevrijstelling en de DBI-aftrek nu volledig op elkaar afgestemd.

Met de nieuwe participatievoorwaarde wordt beleggen in aandelen met vennootschappen sterk geviseerd. Het zal immers eerder uitzonderlijk zijn dat een aandelenbelegging een aanschaffingswaarde van € 2.500.000 heeft of een participatie van 10% vertegenwoordigt.

En wat als één van de voorwaarden niet is voldaan? Dan wordt de meerwaarde onderworpen aan de vennootschapsbelasting. Het toepasselijk tarief is evenwel afhankelijk van:

  • de verkopende vennootschap: is deze een KMO-vennootschap of niet?
  • de aard van de voorwaarde waaraan niet is voldaan
  • het jaar van verkoop, vermits de hervorming van de vennootschapsbelasting in twee fases verloopt.

Onderstaande tabellen geven een overzicht van de toepasselijke tarieven.

Fase 1: aanslagjaar 2019 en 2020 Taxatie- én participatievoorwaarde voldaan Taxatie- en/of participatievoorwaarde niet voldaan
Houdduur < 1 jaar 25,5% (grote vennootschap)

20,4% (verlaagd tarief voor KMO’s (*))

29,58% (grote vennootschap)

20,4% (verlaagd tarief voor KMO’s (*))

Houdduur > 1 jaar vrijgesteld

(*) Onder bepaalde voorwaarden geldt er voor KMO’s een verlaagd tarief op de eerste € 100.000 aan winst.

Fase 2: vanaf aanslagjaar 2021 (*) Alle voorwaarden voldaan Eén van de voorwaarden is niet voldaan
Houdduur < 1 jaar 25% (grote vennootschap)

20% (verlaagd tarief voor KMO’s (**))

25% (grote vennootschap)

20% (verlaagd tarief voor KMO’s (**))

Houdduur > 1 jaar Vrijgesteld

(*) Boekjaren die ingaan vanaf 1 januari 2020.
(**) Onder bepaalde voorwaarden geldt er voor KMO’s een verlaagd tarief op de eerste € 100.000 aan winst.

Voor de goede orde: ‘echte’ dochtervennootschappen binnen familiale vennootschapsstructuren worden niet geviseerd, vermits er in deze context normaliter sprake zal zijn van participaties van minstens 10%. De meerwaarde bij de verkoop van dergelijke participaties blijft wel vrij van vennootschapsbelasting, uiteraard voor zover aan de overige voorwaarden is voldaan.

En wat als er bij de verkoop van aandelen door een vennootschap een verlies (minwaarde) wordt geleden? Wel, dan is deze niet aftrekbaar, ongeacht de aanschaffingswaarde, participatiegraad of houdduur.

Is beleggen in aandelenfondsen een beter alternatief?

Hoe moet de nieuwe regeling worden toegepast voor beleggingen in aandelenfondsen? Welnu, gerealiseerde meerwaarden op fondsen zijn onderworpen aan de vennootschapsbelasting, tenzij het om een zogenaamde ‘DBI-bevek’ gaat. Een DBI-­bevek is een bevek die jaarlijks minstens 90% van de geïnde dividenden en gerealiseerde meerwaarden uitkeert.

De meerwaarden die op zo’n DBI-bevek worden gerealiseerd zullen gedeeltelijk kunnen worden vrijgesteld, met name in de mate dat de door het fonds uitgekeerde dividenden in aanmerking komen voor de DBI-aftrek. Alles hangt dus af van de samenstelling van het fonds: hoe meer DBI-aandelen dat het fonds bevat, hoe groter het gedeelte van de latere meerwaarde dat kan worden vrijgesteld.

En belangrijk: voor beleggingen in fondsen geldt er geen minimale houdperiode, noch een minimale participatiegrens. Op fiscaal vlak hebben DBI-beveks dus onmiskenbaar een streepje voor op beleggingen in individuele aandelen.

DBI-regeling op ontvangen dividenden

Naast de fiscale behandeling van meer- en minwaarden, moet ook rekening worden gehouden met de fiscale regels voor ontvangen dividenden.

Aangezien ontvangen dividenden winsten betreffen die ter hoogte van de uitkerende vennootschap al belast zijn geweest, worden zij niet nogmaals belast in hoofde van de vennootschap die de dividenden ontvangt. Fiscaaltechnisch verloopt dit via de DBI-aftrek (aftrek voor Definitief Belaste Inkomsten).

Let wel: om de DBI-aftrek te kunnen toepassen moet aan een aantal voorwaarden worden voldaan. Deze zijn identiek aan de voorwaarden die gelden voor de vrijstelling op gerealiseerde meerwaarden (taxatie-, permanentie- en participatievoorwaarde).

Dividenden die voortkomen uit beleggingen in individuele aandelen zullen dan ook doorgaans niet in aanmerking komen voor de DBI-aftrek, aangezien de participatievoorwaarde normaliter niet vervuld zal zijn. Ook dividenden die voortkomen uit beleggingen via ‘gewone’ beveks, sicavs,… kunnen niet  genieten van de DBI-aftrek. Enkel wanneer er wordt belegd via een zgn. ‘DBI-bevek’ zal de DBI-vrijstelling van toepassing kunnen zijn op de ontvangen dividenden.

Op het vlak van de DBI-aftrek valt er met de hervorming van de vennootschapsbelasting overigens goed nieuws te rapen. Tot voor kort werden ontvangen dividenden door middel van de DBI-aftrek slechts ten belope van 95% vrijgesteld van vennootschapsbelasting. Vanaf aanslagjaar 2019 wordt dit op 100% gebracht, zodat er geen ‘DBI-verlies’ meer optreedt.

Nog meer goed nieuws voor grote vennootschappen

Tot voor kort waren grote vennootschappen steeds een taks van 0,412% verschuldigd op de meerwaarden die zij op aandelen realiseerden, zelfs al waren alle vrijstellingsvoorwaarden voldaan. Deze heffing wordt door de hervorming van de vennootschapsbelasting vanaf aanslagjaar 2019 opgeheven.

Daarnaast zijn grote vennootschappen sinds enkele jaren onderworpen aan de zgn. ‘fairness tax’. De fairness tax is een afzonderlijke aanslag van 5% in de vennootschapsbelasting, die wordt geheven op dividenduitkeringen die (deels of volledig) voortkomen uit belastbare winst die niet daadwerkelijk aan de normale vennootschapsbelasting werd onderworpen ingevolge de toepassing van de notionele interestaftrek en/of overgedragen verliezen. De federale regering heeft het voornemen om deze heffing te schrappen vanaf aanslagjaar 2019.

Dieter Bossuyt
Belastingconsulent