Naar aanleiding van de recente hervorming van het ondernemingsrecht zijn voortaan ook maatschappen verplicht een boekhouding bij te houden. Deze boekhoudplicht is in werking getreden op 1 november 2018. Voor maatschappen opgericht vóór 1 november 2018 werd een overgangsperiode voorzien. Zij zullen pas een boekhouding moeten voeren vanaf het eerste volledige boekjaar dat aanvangt na 30 april 2019. Vaak zal dit voor het eerst vanaf het boekjaar 2020 zijn.

Ondernemingen (dus ook maatschappen) met een omzet lager of gelijk aan € 500.000 hebben de mogelijkheid om een vereenvoudigde (enkelvoudige) boekhouding te voeren. Aangezien de meeste maatschappen geen handelsgoederen verkopen maar zich beperken tot het beheer van een bepaald roerend vermogen, is hun omzet veelal nihil. Vandaar werd algemeen aangenomen dat het principe van een volwaardige dubbele boekhouding niet van toepassing was op (familiale) maatschappen.

Het vernieuwde Wetboek Economisch Recht definieert “omzet” echter als “het bedrag van de andere dan niet recurrente ontvangsten”. De Commissie voor Boekhoudkundige Normen (CBN) heeft in haar recent gepubliceerd CBN-advies 2019/11 deze definitie verduidelijkt.

In haar advies stelt de CBN dat met “ontvangsten” alle ontvangsten worden bedoeld, ongeacht of deze een opbrengst zouden uitmaken in de zin van een boekhouding gevoerd volgens de regels van het dubbel boekhouden (waar enkel het verschil tussen de boekwaarde en de verkoopprijs als opbrengst wordt geboekt). Met “recurrent” wordt bedoeld dat het gaat om courant voorkomende ontvangsten voor de betrokken onderneming, die dus niet uitzonderlijk zijn.

Het CBN-advies verduidelijkt dit voor maatschappen met het volgende voorbeeld:

“Het vermogen van een maatschap bestaat uit een aandelenparticipatie en een bankrekening, de maatschap heeft geen schulden. De maatschap houdt deze aandelenparticipatie, die bestaat uit 9 procent van de aandelen van een naamloze vennootschap, reeds vele jaren ongewijzigd aan en ontvangt hieruit een jaarlijks dividend van 130.000 euro. Tijdens het boekjaar wordt opnieuw een dividend ontvangen van 130.000 euro, wordt een superdividend ontvangen van 400.000 euro en wordt vervolgens 1 procent van de aandelenparticipatie verkocht voor een bedrag van 300.000 euro. De bankrekening genereert tijdens het boekjaar een interest van 300 euro. Het bedrag van de andere dan niet-recurrente ontvangsten bedraagt in dit geval 130.300 euro.”

Ingevolge deze ruime interpretatie wordt de omzet bepaald door de recurrente inkomsten van de maatschap, ongeacht of het gaat om inkomsten uit de verkoop van handelsgoederen of financiële opbrengsten. Alleen uitzonderlijke of eenmalige ontvangsten moeten niet in rekening gebracht worden.

Het gevolg hiervan is dat een aantal maatschappen verplicht zullen worden om een dubbele boekhouding te voeren. Het komt ons evenwel voor dat het merendeel van de maatschappen een vereenvoudigde boekhouding zal kunnen (blijven) voeren. Dat een maatschap op recurrente basis meer dan € 500.000 aan inkomsten heeft, zal immers niet zo vaak voorkomen. Als dit grensbedrag overschreden wordt dan is dit veelal het gevolg van de ontvangst van een superdividend, de verkoop van een aandelenparticipatie of de verkoop van een aantal beleggingen. Het is pas wanneer deze handelingen/ontvangsten een regelmatig karakter vertonen dat dit aanleiding kan geven tot het voeren van een dubbele boekhouding.

Tot slot is het belangrijk op te merken dat de CBN een meer gedetailleerd advies zal uitbrengen met betrekking tot de boekhouding en jaarrekening van een maatschap. We hopen dat daarin een uitzondering zal worden voorzien wat de dubbele boekhoudplicht betreft, ongeacht het bedrag van de ontvangsten.  Het nut van een dubbele boekhouding is immers ver zoek, aangezien maatschappen geen verplichting hebben om hun jaarrekening openbaar te maken.  

 

Dana Vandaele
Expert vermogensplanning

Een vraag over dit artikel? Stel ze hier aan de auteur.