Wie de successiefactuur voor zijn kinderen wil beperken, kan overwegen om een schenking te doen. Maar, een schenking is onomkeerbaar en dus voor vele ouders een groot struikelblok. Eigenlijk hoeft dit niet zo te zijn. Aan een schenking kunnen tal van voorwaarden of modaliteiten gekoppeld worden die zorgen voor de nodige gemoedsrust.

Het doel van deze reeks is om dieper in te gaan op de meest gangbare modaliteiten die aan een schenking kunnen gekoppeld worden. Eén van deze modaliteiten is de last van fideïcommis de residuo of beter gekend als de restschenking.

Door een deel van jouw vermogen weg te schenken, zal er uiteindelijk bij je later overlijden minder erfbelasting verschuldigd zijn op jouw nalatenschap. Ook bezorg je de begiftigde een financiële meevaller waar hij of zij jou hopelijk zeer dankbaar voor zal zijn. Twee vliegen in één klap, nietwaar?

Maar ergens knaagt het ook een beetje. Want bij overlijden van de begiftigde zal het geschonken vermogen toekomen aan diens erfgenamen en dat zijn niet altijd diegenen van wie je wil dat ze jouw vermogen uiteindelijk verwerven. Zou het niet interessant zijn om reeds een tweede begiftigde te kunnen aanduiden en het geschonkene als het ware een tweede bestemming te geven na overlijden van de eerste begiftigde? Een restschenking komt tegemoet aan deze verzuchting.

Wat is het?

Een restschenking houdt een dubbele schenking in. In eerste instantie schenk je bepaalde goederen aan een eerste begiftigde (= de bezwaarde). In de schenkingsakte duid je echter ook reeds een tweede begiftigde (= de verwachter) aan. De schenking aan deze tweede begiftigde krijgt pas uitwerking bij overlijden van de eerste begiftigde en heeft als voorwerp de nog resterende goederen die oorspronkelijk aan de eerste begiftigde werden geschonken. Hou er rekening mee dat een restschenking enkel kan opgenomen worden in een notariële schenkingsakte. Een restschenking kan dus niet gekoppeld worden aan een onderhandse hand- of bankgift.

De eerste begiftigde mag in principe vrij over deze geschonken goederen beschikken en deze ‘verteren’ (= opleven). Een bewaarplicht opleggen aan de eerste begiftigde is immers verboden. Deze vrije beschikking kan toch enigszins worden ingeperkt. Zo kan je bepalen dat de eerste begiftigde de geschonken goederen niet mag wegschenken of legateren of, indien dit wel is toegestaan, enkel aan welbepaalde personen, zoals bv. de tweede begiftigde.

Een restschenking is zeker interessant wanneer aandelen van een vennootschap of onroerende goederen worden geschonken. Deze goederen zijn immers gemakkelijk te identificeren in de nalatenschap van de eerste begiftigde. De restschenking aan de tweede begiftigde kan hierdoor vrij makkelijk uitwerking krijgen.

Dit is minder eenvoudig wanneer bv. een geldsom wordt geschonken. De eerste begiftigde kan deze namelijk investeren in verschillende beleggingsproducten zoals fondsen, aandelen, obligaties, ETF’s, Tak 21- of Tak 23 – verzekeringen, etc. en dit bij verschillende financiële instellingen. Op zich is dit geen probleem. De restschenking zal door het principe van zaakvervanging ook betrekking hebben op de goederen die in de plaats zijn gekomen van de oorspronkelijke geldsom. Maar het spoor van deze verschillende transacties kan na verloop van (lange) tijd steeds moeilijker te volgen zijn, zeker wanneer de (herbelegde) gelden vermengd raken met het eigen vermogen van de eerste begiftigde. Als bij overlijden van de eerste begiftigde niet meer kan worden aangetoond wat tot het geschonken (of herbelegde) vermogen behoorde, zal de tweede schenking geen voorwerp meer hebben. De tweede begiftigde blijft dan met lege handen achter. Om dit te vermijden, is het aan te raden om aan de eerste begiftigde de verplichting op te leggen om de geschonken gelden gescheiden te houden van zijn overige vermogen en een boekhouding bij te houden.

Belangrijk is wel dat de tweede begiftigde de restschenking aanvaardt vóór het overlijden van de schenker. In de praktijk kom de tweede begiftigde dan ook meestal onmiddellijk tussen in de schenkingsakte.

Enkele toepassingsgevallen

1/ Annick is alleenstaande en wenst haar beleggingsportefeuille te schenken aan haar twee kinderen, Julien en Henri. In de schenkingsakte wordt ook een restschenking opgenomen: als Julien of Henri kinderloos komt te overlijden, wordt diens broer als tweede begiftigde aangeduid. Wanneer bv. Julien kinderloos komt te overlijden, zal zijn aandeel in de beleggingsportefeuille via de restschenking toekomen aan Henri. Het wettelijk erfrecht of afwijkende bepalingen in het testament van Julien hebben hierop geen invloed.

Een dergelijke planning kan ook nuttig zijn wanneer één van de kinderen een beperking heeft en bv. zelf geen testament kan opmaken. Ook in dat geval kan voorzien worden dat bij zijn (kinderloos) overlijden, de resterende goederen toekomen aan een tweede begiftigde (meestal diens broers en/of zussen).

Opmerkingen:

  • Merk op dat in de schenkingsakte ook een (facultatief) beding van terugkeer kan worden opgenomen, waardoor bij vooroverlijden van Julien zijn aandeel in de beleggingsportefeuille kan terugkeren naar Annick. Dit is echter niet mogelijk wanneer Annick reeds overleden zou zijn. De beleggingsportefeuille zal dan via de restschenking toekomen aan Henri. Ook fiscaal is het interessanter dat Henri de beleggingsportefeuille via restschenking verkrijgt en niet bv. via het wettelijk erfrecht (zie verder).
  • De partner van Julien zal het geschonkene niet erven, ook niet wanneer Annick reeds lange tijd overleden is. Dit is niet altijd gewenst. Deze bepaling kan dan ook gemilderd worden door in de schenkingsakte bv. te voorzien dat de restschenking geen uitwerking zal hebben indien Julien op het moment van zijn overlijden gehuwd is of reeds meer dan 10 jaar ononderbroken samenwoont met zijn partner.

2/ Jef en Marie wensen de aandelen van hun familiale vennootschap te schenken aan hun zoon Werner. Bij een overlijden van Werner is het niet de bedoeling dat zijn echtgenote deze aandelen (deels) zou erven. In de schenkingsakte wordt een restschenking voorzien in het voordeel van Karel, de zoon van Werner.

3/ Hans en Sabine zijn gehuwd, maar hebben geen kinderen. Hans wenst Sabine zoveel als mogelijk te beschermen, maar hij wil ook dat na haar overlijden zijn vermogen terugkeert naar zijn eigen familie. Hans schenkt zijn beleggingsportefeuille aan Sabine als eerste begiftigde en duidt tevens zijn broer Luc aan als tweede begiftigde. Aangezien de beleggingsportefeuille niet in de nalatenschap van Sabine valt, zal deze niet vererven overeenkomstig het wettelijk erfrecht of volgens de bepalingen van haar testament.

Fiscaal prijskaartje

Op de schenking aan de eerste begiftigde is onmiddellijk schenkbelasting verschuldigd.

De schenkbelasting voor de schenking aan de tweede begiftigde zal pas verschuldigd zijn op het moment van overlijden van de eerste begiftigde en enkel indien de tweede begiftigde op dat ogenblik nog in leven is. Gezien de schenking aan de tweede begiftigde uitgaat van de schenker (en dus niet van de eerste begiftigde), zal er schenkbelasting verschuldigd zijn volgens het tarief geldend tussen de schenker en de tweede begiftigde. Tevens wordt voor de berekening van de schenkbelasting rekening gehouden met de waarde van de nog resterende goederen op het moment van overlijden van de eerste begiftigde.

Een restschenking kan fiscaal een besparing uitmaken. De tarieven in de schenkbelasting zijn doorgaans lager dan in de erfbelasting, zeker voor wat betreft roerende goederen. Ook het feit dat voor de toepasselijke tarieven wordt gekeken naar de verwantschapsband tussen de schenker en de tweede begiftigde (en niet naar de verwantschapsband tussen eerste en tweede begiftigde), kan een belastingbesparing opleveren. We bekijken dit aan de hand van enkele van de voormelde toepassingsgevallen:

  • In het eerste voorbeeld zal Henri 3% schenkbelasting (tarief schenkbelasting in de rechte lijn) verschuldigd zijn op hetgeen hij verkrijgt na het overlijden van Julien. Zonder restschenking zou het geschonken vermogen in de nalatenschap van Julien vallen en vererven volgens de (veel hogere en progressieve) tarieven in de erfbelasting tussen broers en zussen (25% – 30% – 55%). Als we ervan uitgaan dat het aandeel van Julien in de beleggingsportefeuille € 300.000 waard is, dan zal Henri € 9.000 schenkbelasting moeten betalen. Wanneer er geen restschenking wordt voorzien en Henri de beleggingsportefeuille van Julien erft, zal Henri maar liefst € 144.500 erfbelasting moeten ophoesten!
  • In het tweede voorbeeld zullen de aandelen die bij het overlijden van Werner toekomen aan Karel niet belast worden aan de progressieve tarieven die in de erfbelasting in de rechte lijn gelden (3% – 9% – 27%), maar wel aan het (voordeligere) vlak tarief van 3% in de schenkbelasting. Hierbij kan worden opgemerkt dat indien voldaan is aan bepaalde voorwaarden, de aandelen van een familiale vennootschap kunnen geschonken worden met vrijstelling van schenkbelasting. Wanneer bij overlijden van Werner de tweede schenking aan Karel uitwerking krijgt, zullen deze voorwaarden opnieuw worden afgetoetst. Indien op dat ogenblik niet meer voldaan zou zijn aan deze voorwaarden, dan zal de restschenking plaatsvinden aan het vlak schenkingstarief van 3%.

Conclusie

Indien je dit wenst, kan je de bestemming van het geschonken vermogen vastleggen voor wanneer de eerste begiftigde komt te overlijden. Zo komt dit vermogen niet alleen toe aan de door jou gewenste tweede begiftigde(n), maar zal dit mogelijks ook fiscaal gunstiger worden belast dan wanneer dit vermogen via het wettelijk erfrecht of via testament aan deze tweede begiftigde(n) zou toekomen.

Inge Veldeman
Expert Vermogensplanning