Zoals u ongetwijfeld reeds heeft vernomen, heeft het zomerakkoord van de federale regering onder meer een verlaging van de vennootschapsbelasting in petto. Maar wat is nu de praktische impact hiervan voor uw vennootschap en uw loonpolitiek? Dient u uw bezoldiging op te trekken? Of is het interessanter om voortaan vooral met dividenden te werken? En wat met de groepsverzekering of IPT? We zoeken het voor u uit.

Huidige tarieven in de vennootschapsbelasting
Op vandaag bedraagt het basistarief in de vennootschapsbelasting 33,99% (incl. 3% crisisbijdrage). Er is tevens voorzien in een verlaagd tarief:

Hiervoor dienen volgende voorwaarden te worden voldaan:

  • Het belastbaar resultaat van de vennootschap bedraagt niet meer dan € 322.500.
  • De vennootschap kan niet als een zgn. “financiële vennootschap” worden aangemerkt.
  • Zij keert geen dividenden uit voor meer dan 13% van het gestorte kapitaal bij het begin van het belastbare tijdperk.
  • De aandelen zijn niet (voor ten minste de helft) in handen van andere vennootschappen.
  • Zij kent aan ten minste één bedrijfsleider een bezoldiging toe van minstens € 36.000, ofwel een bezoldiging die ten minste gelijk is aan het belastbaar resultaat van de vennootschap, indien dit laatste minder dan € 36.000 bedraagt.

Verlaagde tarieven vanaf 2018
Ingevolge het zomerakkoord[1] van de regering Michel zal de vennootschapsbelasting vanaf 2018 echter grondig worden hervormd. Zowel het basistarief, als het verlaagd tarief zullen dalen. Concreet zouden voortaan volgende tarieven gelden:

Het nieuw verlaagd tarief zal alleen van toepassing zijn voor KMO’s en bovendien enkel op de eerste schijf van € 100.000 aan winst. Daarnaast worden twee voorwaarden om in aanmerking te komen voor het verlaagd tarief gewijzigd:

  • De dividendvoorwaarde zou worden geschrapt.
  • De minimale bezoldiging die aan een bedrijfsleider moet worden uitgekeerd stijgt van € 36.000 naar € 45.000 per jaar. Als er een te lage bezoldiging wordt uitgekeerd zou er naast het verlies van het verlaagd tarief, een bijzondere aanslag van 10% op het te weinig uitgekeerde bedrag worden geheven.

Wanneer u uzelf momenteel een bezoldiging toekent van € 36.000 op jaarbasis, stelt zich de vraag wat u moet ondernemen: dient u uw bezoldiging op te trekken met € 9.000? Of besteedt u dit budget beter exclusief aan het uitkeren van een dividend?

Een dividend uitkeren …
Wanneer een vennootschap een dividend uitkeert moet zij hierop 30% roerende voorheffing inhouden. Vermits deze heffing na de toepassing van de vennootschapsbelasting komt, kan het uitkeren van een dividend een vrij dure manier zijn om gelden aan de vennootschap te onttrekken.

Zo bedraagt de belastingdruk op een gewone dividenduitkering op vandaag 53,79%. Door het uitkeren van een dividend van meer dan 13% van het gestort kapitaal gaat het verlaagd tarief in de vennootschapsbelasting immers verloren. Een voorbeeld ter illustratie:

In 2018 en 2019 zal een vennootschap niet langer het verlaagd tarief verliezen door het uitkeren van een (hoog) dividend. Indien u echter uw bezoldiging niet verhoogt tot € 45.000, zal u toch niet kunnen genieten van de verlaagde tarieven én zal u bovendien een bijkomende heffing van 10% verschuldigd zijn op het te weinig uitgekeerde bedrag. De belastingdruk zou hierdoor 57,71% bedragen. Meer dan in de huidige regeling dus!

Wel kunnen KMO’s nog steeds gebruik maken van de zogenaamde liquidatiereserve. Bij de aanleg van dergelijke reserve is een belasting van 10% van het gereserveerde bedrag verschuldigd (bovenop de vennootschapsbelasting), doch hiertegenover staat wel dat er bij een latere dividenduitkering maar 5% roerende voorheffing meer verschuldigd is indien de uitkering plaatsvindt na de wachtperiode van 5 jaar. Bij een uitkering binnen de 5 jaar na de aanleg van de liquidatiereserve bedraagt de roerende voorheffing 20%.

Door de winst in 2018 en 2019 ten belope van € 9.000 toe te wijzen aan een liquidatiereserve, en de wachtperiode te respecteren, zal de belastingdruk op een dividenduitkering dalen tot 47,82%.

Merk op dat andere gunstregimes, zoals de verlaagde roerende voorheffing van 15% op dividenden verbonden aan aandelen van KMO’s uitgegeven ná 1 juli 2013, overeind blijven. Wij gaan hier echter niet nader op in.

… of toch maar een hogere bezoldiging?

Om in de toekomst in aanmerking te komen voor het verlaagd tarief in de vennootschapsbelasting zal aan minstens één bedrijfsleider een jaarbezoldiging van minstens € 45.000 moeten worden toegekend. Wordt deze grens niet gerespecteerd, dan gaat niet enkel het verlaagd tarief verloren, maar zal er tevens een bijzondere aanslag van 10% verschuldigd zijn op het te weinig uitgekeerde bedrag.

Een logische reflex is dan ook om de huidige bezoldiging (per hypothese gelijk aan € 36.000 per jaar), op te trekken met € 9.000. Maar loont dit wel de moeite?

De belastingdruk op een bezoldiging kan moeilijk algemeen worden bepaald. Dit is namelijk afhankelijk van uw gezinssituatie, uw overige inkomsten (vb. huur), het al dan niet afsluiten van een vrij aanvullend pensioen, lopende leningen op uw onroerend goed,… Het voorbeeld hierna gaat uit van een alleenstaande die de maximale premie voor het VAPZ benut en geen andere fiscale inkomsten of aftrekken heeft.

De belastingdruk (personenbelasting en sociale bijdragen) op een bezoldiging van € 36.000 bedraagt in deze situatie 39,02%.

Indien de bezoldiging zou stijgen tot € 45.000, stijgt ook de gemiddelde belastingdruk tot 41,78%.

Door het toekennen van een bijkomende bezoldiging van € 9.000 bruto, houdt men in dit voorbeeld ‘slechts’ € 4.243,41 bijkomende netto over (ofwel 47,15% van € 9.000). De belastingdruk op de bijkomende bezoldiging bedraagt m.a.w. 52,85%.

Betekent dit dat u voluit moet kiezen voor de aanleg van een liquidatiereserve, aangezien de belastingdruk daar het laagst (47,82%) blijkt te zijn? Dit lijkt ons toch wat te kort door de bocht. Een bijkomende bezoldiging mag dan op het eerste zicht wel een fiscaal dure oplossing lijken, het voordeel is wel dat in de vennootschap wellicht het verlaagd tarief kan worden genoten. En wanneer dan de resterende winst via de techniek van de liquidatiereserve wordt uitgekeerd (na het respecteren van de wachtperiode van 5 jaar), dan zou de belastingdruk hierop bovendien dalen tot 31,25%. Het toekennen van een hogere bezoldiging heeft dus een rechtstreekse impact op de belastingdruk op dividenden.

En wat met uw pensioenopbouw?
Een bijkomend voordeel van het optrekken van de bezoldiging, is dat de vennootschap wellicht een bijkomende premie voor een individuele pensioentoezegging zal kunnen storten, wat fiscaal een interessante manier is om een aanvullend pensioenkapitaal op te bouwen.

In het algemeen kan men stellen dat indien de bezoldiging stijgt van € 36.000 naar € 45.000, de totale ruimte om een bijkomend pensioenkapitaal op te bouwen met ongeveer de helft zal stijgen (uitgaande van een volledige loopbaan)[2]. Hierdoor zal de globale belastingdruk op het toekennen van een hogere bezoldiging nog (aanzienlijk) dalen.

Conclusie
Op de vraag of u uw bezoldiging dient op te trekken, dan wel best voluit voor een dividend kiest, valt geen eenduidig antwoord te formuleren. Het lijkt ons cruciaal een evenwicht te zoeken tussen de verschillende technieken. Maar hoe dit evenwicht er in de praktijk uitziet, hangt af van verschillende parameters zoals uw familiale situatie, uw huidig bezoldigingsniveau, de totale winst die u met uw vennootschap maakt, enzovoort.

Het is dan ook van belang om alles goed in kaart te brengen en te analyseren, om zo de juiste keuzes te maken. Lemon Consult kan u hierin met raad en daad bijstaan.

 

Liesje Vanneste
Expert tax & estate planning

[1] Merk op dat dit nog niet werd omgezet in wet en dus nog onderhevig kan zijn aan wijzigingen.
[2] P. Van Eesbeeck, “Zomerakkoord heeft ook impact op aanvullende pensioenen en beleggingsverzekeringen”, Life & Benefits, september 2017 nr. 7.