Eind juli raakte de federale regering het eens over een hele reeks fiscale en sociale maatregelen. De zaken die het meest in het oog springen, zijn zonder twijfel de invoering van een taks op effectenrekeningen en de hervorming van de vennootschapsbelasting.

Hierna wordt een overzicht gegeven van de belangrijkste fiscale ingrepen. Vermits er nog geen definitieve wetteksten voorhanden zijn, is het is geenszins de bedoeling de wijzigingen in detail toe te lichten doch enkel de grote lijnen ervan te schetsen.

A. Hervorming van de vennootschapsbelasting

Wat onmiddellijk opvalt, is dat de vennootschapsbelasting grondig wordt hervormd met een forse tariefverlaging:

Het nieuwe verlaagd tarief voor KMO’s zal van toepassing zijn op de eerste schijf van € 100.000 aan winst. De toepassingsvoorwaarden voor het verlaagd tarief worden evenwel grondig hervormd:

  • Er zal niet langer vereist zijn dat er geen dividenden voor meer dan 13% van het gestort kapitaal worden uitgekeerd (= versoepeling);
  • De vennootschap zal tevens moeten worden aangemerkt als een KMO-vennootschap zoals bedoeld in het Wetboek van Vennootschappen (= verstrenging);
  • De minimale bezoldiging die wordt uitgekeerd aan een bedrijfsleider-natuurlijke persoon wordt opgetrokken van € 36.000 naar € 45.000 per jaar(= verstrenging);
    • Als er een te lage bezoldiging wordt uitgekeerd zou er naast het verlies van het verlaagd tarief, een bijzondere aanslag van 10% op het te weinig uitgekeerde bedrag worden geheven.
    • Voor startende vennootschappen zou in de eerste 4 boekjaren in een uitzondering worden voorzien.

Het is daarnaast de bedoeling dat daarnaast aan elke vennootschap (klein of groot) de verplichting wordt opgelegd om voortaan een vergelijkbare minimumbezoldiging (van 45.000 EUR) uit te keren aan minstens één bedrijfsleider/natuurlijke persoon (met een sanctie van een heffing van 10% bij een te lage uitkering).

De tariefverlaging gaat gepaard met een hele resem aan maatregelen in de vennootschapsbelasting. Een eerste luik wordt ingevoerd vanaf het inkomstenjaar 2018, een tweede pakket volgt in 2020.

Maatregelen vanaf 2018

  • Invoering van een minimale belastbare basis

De aftrek van een aantal aftrekposten (vorige verliezen, overgedragen en nieuwe notionele intrestaftrek, overgedragen DBI-aftrek en overgedragen aftrek voor innovatie-inkomsten) wordt beperkt tot 1 miljoen EUR + 70 % van het saldo van het fiscaal resultaat. Zo vormt 30 % van het saldo van het fiscaal resultaat boven 1 miljoen EUR, een minimale belastbare basis.

Voor bepaalde (innovatieve) investeringen zou evenwel in een uitzondering voorzien

  • Tijdelijke verhoging van de investeringsaftrek van 8% naar 20%, zowel voor KMO’s als eenmanszaken.
  • Belasting van meerwaarden op aandelen, gerealiseerd door vennootschappen

Het bijzonder tarief van 0,412% dat grote vennootschappen (minstens) betalen bij de realisatie van een meerwaarde op aandelen, wordt afgeschaft.

Daarentegen wordt een bijkomende voorwaarde ingesteld opdat de gerealiseerde meerwaarden op aandelen kunnen worden vrijgesteld. Zo moet de verkopende vennootschap een participatie van minstens 10% bezitten in de betrokken onderneming, of de waarde van deze participatie moet minstens € 2.500.000 bedragen.

  • De fiscaliteit van eenmanszaken wordt geharmoniseerd met vennootschappen

Onder meer de aftrekregeling inzake autokosten zal worden afgestemd op de regeling zoals die geldt in vennootschappen (aftrek in functie van CO2-uitstoot).

Daarnaast zullen ook de tarieven die gelden bij de stopzetting van een eenmanszaak worden verlaagd.

  • Hervorming van de notionele intrestaftrek

Het huidige systeem wordt omgevormd tot een regeling waarbij enkel het bijkomend kapitaal ten aanzien van een voortschrijdend gemiddelde van de vijf voorbije jaren in aanmerking komt. Wel zouden KMO’s een hoger percentage kunnen blijven aftrekken.

  • Het regime van de investeringsreserve zal uitdoven
  • Kapitaalvermindering

Wanneer het kapitaal van een vennootschap bestaat uit fiscaal gestort kapitaal en geïncorporeerde reserves, zal er bij een kapitaalvermindering niet langer kunnen gekozen worden om de kapitaalvermindering bij voorrang aan te rekenen op het fiscaal gestort kapitaal. Er zal verplicht een pro rata aanrekening moeten worden gevolgd, wat tot het heffing van roerende voorheffing (30%) zal leiden.

  • Voorzieningen voor risico’s en kosten

Dergelijke voorzieningen zullen enkel nog vrijgesteld kunnen worden als ze verband houden met een verplichting die op balansdatum effectief bestaat;

  • Vooruitbetaalde kosten

Kosten die vooruitbetaald worden (bv. huur die voor een aantal jaar wordt vooruitbetaald) zullen niet langer aftrekbaar zijn in het jaar waarin ze zijn vooruitbetaald, doch wel gespreid over de periode waarop zij betrekking hebben;

  • Fiscale controle

Op belastingsupplementen die worden gevestigd naar aanleiding van een fiscale controle zullen geen fiscale aftrekken (bv. notionele intrestaftrek) meer kunnen worden toegepast (met uitzondering van de DBI-aftrek van het jaar zelf);

  • Belastingvermeerdering bij niet of onvoldoende voorafbetalingen;

De basisrentevoet die gehanteerd wordt bij de berekening van de belastingvermeerdering gaat van 1% naar 3%.

 

Maatregelen vanaf 2020

  • Invoering van een systeem van fiscale consolidatie

Dit betekent dat verliezen binnen een groepsvennootschappen kunnen afgetrokken worden van de winst van een vennootschap binnen dezelfde groep.

  • Invoering van een tijdelijke mogelijkheid (2 jaar) om vrijgestelde reserves die vóór 2017 werden aangelegd, tegen een tarief van 15% om te zetten in gewone ‘belaste’ reserves. Het tarief zou onder bepaalde voorwaarden nog verder kunnen worden verlaagd naar 10%.
  • Het criterium “marktrente” dat geldt als maximum interestvergoeding voor het tegoed op rekening-courant wordt vervangen.
  • Invoering van een aftrekbeperking op intresten op vreemd vermogen, tot maximum 30 % van de EBITDA (ingevolge een Europese richtlijn)
  • Investeringen

Het systeem van degressief afschrijven wordt afgeschaft voor activa verkregen vanaf 1 januari 2020.

Daarnaast zullen KMO-vennootschappen in het jaar van de investering slechts een pro rata afschrijvingsannuïteit in rekening kunnen brengen, net zoals dit geldt voor grote vennootschappen (nu kunnen KMO’s die bv. in december een machine aankopen, toch voor het volledige jaar een afschrijvingsannuïteit in aftrek brengen)

  • Diverse aftrekbeperkingen worden bijgestuurd:
    • Alle boetes inzake directe en indirecte belastingen worden niet-aftrekbaar
    • de geheime commissielonenaanslag zal in geen geval nog aftrekbaar zijn;
    • autokosten zullen geen geval nog een aftrek van meer dan 100 % hebben (= afschaffing van de 120%-aftrek voor o.a. elektrische wagens);
    • beperking van de aftrekmogelijkheid van verliezen van buitenlandse inrichtingen;
  • Diverse vrijstellingen worden afgeschaft:
    • De vrijstellingen voor aanvullend en bijkomend personeel;
    • De vrijstelling voor 40% van het loon van stagiairs;
    • De meerwaardevrijstelling op onroerende goederen van vennootschappen voor huisvestingskrediet;
    • De vrijstelling voor het sociaal passief ingevolge het eenheidsstatuut;
    • De meerwaardevrijstelling op bedrijfsvoertuigen;
    • De meerwaardevrijstelling op voertuigen voor gemeenschappelijk vervoer van personeelsleden tussen woon-werk.

 

B. Wijzigingen in de personenbelasting

Ook in de personenbelasting worden een aantal wijzigingen doorgevoerd.

Wat daarbij zonder twijfel het meest opvalt is dat er een vrijstelling van personenbelasting en sociale bijdragen wordt ingevoerd voor inkomsten uit vrijetijdswerk in de non-profitsector (bijverdiensten) voor een maximum van € 6.000 per jaar. Een gelijkaardig systeem zou gelden voor activiteiten van burger tot burger (bv. iemand onderhoudt de tuin van z’n buurman).

Bij overschrijding van het bedrag van € 6.000, zou het volledige bedrag als een (belastbaar) beroepsinkomen worden beschouwd.

De mogelijkheid tot het belastingvrij bijverdienen zou voorbehouden worden voor diegenen die reeds minstens 4/5e werken en voor gepensioneerden, en zou in werking treden op 1 januari 2018.

Daarnaast vallen in de personenbelasting nog volgende wijzigingen te bespeuren:

  • Uitgaven voor kinderopvang

Voor alleenstaanden zou het maximumbedrag per dag (nu € 11,20) dat een belastingvoordeel oplevert worden verhoogd.

  • Forfaitaire beroepskosten

Zelfstandigen die gebruik maken van het wettelijk kostenforfait, zullen dit forfait verhoogd zien worden (wordt gelijkgeschakeld met werknemers).

 

C. Pensioenfiscaliteit

  • 2de pijler pensioen
    • Invoering van de mogelijkheid voor eenmanszaken om een IPT-verzekering af te sluiten (zoals bij vennootschappen);
    • Invoering van de mogelijkheid voor werknemers om een Vrij Aanvullend Pensioen af te sluiten (zoals bij zelfstandigen).

De financiering hiervan zou verlopen door middel van bijdragen die door de werkgever op vraag van de werknemer van het loon worden ingehouden. Het initiatiefrecht zal dus bij de werknemer liggen.

  • 3e pijler pensioen

Inzake pensioensparen wordt een keuzestelsel ingevoerd:

  • Ofwel stort men (maximaal) 940 euro, wat een belastingvermindering a rato van 30% oplevert (= huidig systeem)
  • Ofwel stort men (maximaal) 1.200 euro, wat een belastingvermindering a rato van 25% oplevert.

 

D. BTW en onroerende verhuur

In principe is de verhuur van onroerende goederen vrijgesteld van BTW. Dit betekent dat de verhuurder de BTW die hij betaalt bij bv. verbouwingswerken, niet in aftrek kan brengen.

Voor contracten afgesloten vanaf 1 januari 2018 wordt echter de mogelijkheid voorzien om de verhuur van gebouwen aan BTW-belastingplichtigen onder het BTW-regime te brengen. Dit zou de verhuurder toelaten om de door hem betaalde BTW bij bv. verbouwingswerken, in aftrek te brengen.

 

E. Spaarfiscaliteit

Tot slot vallen ook op het vlak van de fiscaliteit op beleggingen heel wat wijzigingen te bespeuren. De meest opvallende maatregel daarbij is hoe dan ook de invoering van een jaarlijkse taks op effectenrekeningen (een zgn. ‘abonnementstaks).

Het tarief bedraagt 0,15% en wordt berekend op effectenrekeningen die een saldo vertonen van meer dan € 500.000. Deze grens wordt berekend per persoon, waardoor de grens voor gehuwden die hun effectenrekening gemeenschappelijk of in onverdeeldheid aanhouden, de facto op € 1.000.000 komt te liggen. Het spreiden van vermogen over verschillende effectenrekeningen bij verschillende banken, zal geen soelaas bieden.

Bij overschrijding van de grens zou het tarief naar verluidt toegepast worden op de volledige effectenrekening, en dus niet enkel op het surplus.

De taks is van toepassing op aandelen, obligaties en beleggingsfondsen, aangehouden via een effectenrekening. Pensioenspaarfondsen en levensverzekeringen zijn vrijgesteld.

Verder is het belangrijk te noteren dat enkel natuurlijke personen worden geviseerd. Vennootschappen zijn hieraan niet onderworpen.

Daarnaast worden op het vlak van de spaarfiscaliteit nog volgende wijzigingen doorgevoerd:

  • Vrijstelling intresten op spaarrekeningen

De huidige vrijstelling van 1.880,00 EUR aan interesten wordt gehalveerd tot 940,00 EUR.

  • Invoering van een vrijstelling op een eerste schijf aan dividenden

De eerste schijf van 627 EUR aan dividenden zal recht geven op een vrijstelling van de roerende voorheffing (30%) in hoofde van de private investeerder. Dit levert een belastingvoordeel op van 188,10 EUR.

  • Taks op de beursverrichtingen

De taks op de beursverrichtingen zou wederom fors stijgen:

  • aan- en verkoop van aandelen: tariefstijging van 0,27% naar 0,35%
  • aan- en verkoop van obligaties: tariefstijging het tarief van 0,09% naar 0,12%