Heel wat ondernemers hebben hun bedrijf gestructureerd via een holdingstructuur. Wat zijn de voordelen hiervan? Hoe zet je dit op? En vooral, wat zijn de fiscale consequenties?

Vroeger was alles beter

Een hardwerkende zelfstandige is aandeelhouder van een vennootschap waarin hij de voorbije jaren heel wat reserves en liquiditeiten heeft opgebouwd. Als hij die reserves via een dividend wil uitkeren aan zichzelf in privénaam, dan is hierop een roerende voorheffing verschuldigd van 30% (via de aanleg van liquidatiereserves of het VVPRS-regime kan dit evenwel verlaagd worden. Lees hier  meer over deze mogelijkheden).

Daarom werd vroeger regelmatig overgegaan tot de oprichting van een nieuwe (holding)vennootschap, waarbij de zelfstandige de aandelen van zijn (werk)vennootschap inbracht in het kapitaal van die nieuwe vennootschap. Bij deze inbreng wordt de werkelijke waarde van de aandelen uitgedrukt in de boekhouding van de holdingvennootschap en realiseert de zelfstandige in privénaam een meerwaarde (de ‘interne meerwaarde’ genoemd). Deze meerwaarde is in principe vrijgesteld van personenbelasting.

Vervolgens kon de (werk)vennootschap overgaan tot het uitkeren van dividenden aan de holdingvennootschap. Hierop is geen roerende voorheffing verschuldigd en de inkomsten zijn in de holdingvennootschap niet belastbaar, door toepassing van de DBI-aftrek. De holding kon de ontvangen liquiditeiten op haar beurt uitkeren aan haar aandeelhouder door een kapitaalvermindering door te voeren, vrij van roerende voorheffing. Het kapitaal dat door de inbreng werd gevormd, werd namelijk aanzien als fiscaal gestort kapitaal.

Te mooi om waar te zijn? Dat is het ook, want de fiscale administratie aanvaardt dit niet zomaar. De meerwaarde die de zelfstandige realiseert bij de inbreng van de aandelen in een holdingvennootschap, is immers slechts vrijgesteld voor zover de transactie kadert in het ‘normaal beheer van het privévermogen’. Dit houdt in de praktijk in dat er andere dan fiscale motieven voorhanden moeten zijn om de inbreng te verrichten. Praktijkvoorbeelden hiervan zijn het uitwerken van een successieplanning, het versterken van de kapitaalstructuur met het oog op de overname van een andere vennootschap,… Bovendien vereist de Dienst Voorafgaande Beslissingen in fiscale zaken (DVB) dat voorafgaand aan een dergelijke transactie de ‘overtollige liquiditeiten’ uit de (werk)vennootschap worden uitgekeerd als dividend (zie verder).

Kunnen dergelijke niet-fiscale motieven onvoldoende worden aangetoond, dan kan de fiscale administratie de handeling kwalificeren als ‘geen normaal beheer van het privévermogen’. In dat geval is de meerwaarde in hoofde van de zelfstandige belastbaar als een divers inkomen, aan een tarief van 33%, te verhogen met de gemeentebelasting.

Koerswijziging in 2017

Door een wetswijziging begin 2017 is de inbreng van aandelen in een holdingvennootschap sowieso een stuk minder interessant geworden. Sindsdien kwalificeert enkel de historische aanschaffingswaarde van de aandelen van de (werk)vennootschap nog als fiscaal gestort kapitaal in hoofde van de holdingvennootschap. Het saldo van de inbrengwaarde (de ‘interne meerwaarde’) wordt beschouwd als een belaste reserve, waarop bij latere uitkering roerende voorheffing (30%) verschuldigd is.

Een voorbeeld maakt dit duidelijk: Marc heeft destijds zijn vennootschap opgericht met een startkapitaal van € 20.000. De huidige waarde van de aandelen bedraagt € 1.000.000. Wanneer hij de aandelen inbrengt in een holdingvennootschap, dan kwalificeert enkel de historische inbreng van € 20.000 als fiscaal gestort kapitaal in hoofde van de holding. Enkel dit bedrag kan op termijn via een kapitaalvermindering belastingvrij worden uitgekeerd aan Marc (waarbij bovendien nog een pro rata berekening moet worden toegepast, waar we evenwel niet dieper op ingaan). Het saldo van € 980.000 vormt een belaste reserve die bij uitkering onderworpen is aan roerende voorheffing.

Is een inbreng dan uit den boze?

Is het opzetten van een holdingstructuur met een inbreng van aandelen dan helemaal geen goed idee meer? In elk geval is de fiscale hefboom die vroeger aanwezig was, verdwenen. Toch kan een inbreng nog nuttig zijn. Zo werd aan de DVB de casus voorgelegd van een echtpaar dat in een echtscheidingsprocedure verwikkeld zit. Zij houden elk 50% van de aandelen aan van een vennootschap. In het kader van de echtscheiding zal de man de aandelen van de vrouw overnemen, via een nieuw opgerichte vennootschap. Ook zijn eigen participatie zal de man in die vennootschap inbrengen (wellicht om tot een duidelijke structuur te komen, wat een eenduidige dividendpolitiek faciliteert, of omdat de bank dit vereiste in het kader van het verstrekken van een krediet). De DVB oordeelde dat de inbreng door de man kwalificeerde als een ‘normaal beheer van het privévermogen’ waardoor de meerwaarde van personenbelasting is vrijgesteld (Voorafgaande beslissing nr. 2023.0766 d.d. 14/11/2023).

Een andere casus die aan de DVB werd voorgelegd betrof een werkvennootschap waarvan de aandelen toebehoren aan 2 echtgenoten. Zij wensen het bedrijf gefaseerd over te laten aan 2 medewerkers. Daartoe wordt een gezamenlijke holdingvennootschap opgericht waarin de medewerkers elk een geldsom inbrengen en de echtgenoten een gedeelte van hun aandelen, zodoende dat elk van hen 25% van de aandelen bezit. Vervolgens zou de holdingvennootschap de resterende aandelen van de echtgenoten kopen. De DVB oordeelde dat deze inbreng kwalificeert als een ‘normaal beheer van het privévermogen’ waardoor de meerwaarde van personenbelasting is vrijgesteld (Voorafgaande beslissing nr. 2024.0706 d.d. 22/10/2024).

Is een verkoop aan een holding dan interessanter?

Omwille van de wetswijziging in 2017 stelt zich de vraag of een verkoop van aandelen aan een holdingvennootschap een valabel alternatief vormt voor de inbreng. In het eerder geschetste voorbeeld verkoopt Marc dan de aandelen van zijn werkvennootschap aan een holdingvennootschap, tegen een prijs van € 1.000.000. In een tweede fase keert de werkvennootschap dividenden uit ten voordele van de holding (vrij van roerende voorheffing en niet belastbaar in hoofde van de holding omwille van de DBI-aftrek). Met deze dividenden wordt de verkoopprijs ten gunste van Marc uitbetaald. Op die manier ontvangt Marc in totaal een bedrag van € 1.000.000, belastingvrij.

Een dergelijke opbouw is allesbehalve zonder risico. Zo levert de DVB voor een verkoop van aandelen aan een eigen holdingvennootschap in principe geen positieve rulings af. Ook fiscale controlediensten viseren dergelijke structuren, door (i) ofwel de verkoop te kwalificeren als geen ‘normaal beheer van het privévermogen’ waardoor de meerwaarde onderworpen is aan een taxatie van 33%, te verhogen met de gemeentebelasting, (ii) ofwel de verrichting te taxeren als een dividend (= roerende voorheffing van 30%) op basis van de fiscale antimisbruikbepaling. Zij werd hierbij in bepaalde casussen reeds in het gelijk gesteld door de rechtspraak (o.a. Antwerpen, 17/10/2023).

Dit betekent echter niet dat een verkoop van aandelen aan een holdingvennootschap helemaal uitgesloten is. Een cruciaal element is wie de controle bezit over de kopende holdingvennootschap. Is dit de verkoper zelf, dan betreft het een verkoop aan een eigen holdingvennootschap en zal de handeling doorgaans niet aanvaard worden wanneer zij aan de DVB wordt voorgelegd. Zo werd aan de DVB het geval voorgelegd van een aandeelhouder die 50% van de aandelen aanhield van een werkvennootschap. Zijn echtgenote en zoon bezaten de overige 50%. Er zou een holdingvennootschap worden opgericht waarin het echtpaar bijna 90% van de aandelen bezit. Vervolgens zouden de ouders hun aandelen verkopen aan de nieuw opgerichte holdingvennootschap. De DVB oordeelt dat deze transactie niet kadert binnen het ‘normaal beheer van het privévermogen’ gelet op het feit dat de ouders de kopende holding controleren (> 50%-participatie) (jaarverslag DVB 2021).

Wordt de holdingvennootschap daarentegen gecontroleerd door een externe partij, dan vormt dit in principe geen belemmering voor het afleveren van een positieve beslissing. Zo oordeelde de DVB in de hiervoor aangehaalde casus van het koppel dat in een echtscheidingsprocedure verwikkeld zat, dat de verkoop door de vrouw van haar aandelen aan een nieuwe vennootschap van de man, in haar hoofde binnen het ‘normaal beheer van het privévermogen’ valt. Zij oefent immers geen controle uit over de kopende vennootschap (Voorafgaande beslissing nr. 2023.0766 d.d. 14/11/2023).

Ook in de hiervoor aangehaalde casus van de echtgenoten die hun bedrijf gefaseerd willen overlaten aan 2 medewerkers, oordeelde de DVB dat de verkoop door de echtgenoten aan de holding kwalificeert als een ‘normaal beheer van het privévermogen’. De echtgenoten houden in de holding immers 50% van de aandelen aan, wat geen meerderheid is, en waardoor zij geen controle uitoefenen (Voorafgaande beslissing nr. 2024.0706 d.d. 22/102024).

Ook wanneer de kopende holdingvennootschap gecontroleerd wordt door de kinderen, vormt dit in principe geen belemmering. In kader van de familiale opvolging kunnen ouders de aandelen van hun vennootschap dus verkopen aan een vennootschap die opgericht werd door hun zoon of dochter. Een dergelijke verkoop zal in de regel binnen het ‘normaal beheer van het privévermogen’ vallen, en in hoofde van de ouders dus vrij van belasting blijven.

Belangrijk bij een dergelijke familiale overname is wel dat wanneer de overnameprijs niet onmiddellijk door de kopende vennootschap wordt betaald, maar blijft openstaan als vordering, de DVB het engagement aan de ouders vraagt om deze vordering niet aan hun kind te schenken (o.a. Voorafgaande beslissing nr. 2021.0685 d.d. 21/9/2021).

Het verhaal van de overtollige liquiditeiten

Cruciaal in het verhaal en de visie van de DVB is wel dat de DVB er zich van zal verzekeren dat de verkoop van aandelen niet tot doel heeft om overtollige liquiditeiten belastingvrij uit te keren. Als er overtollige liquiditeiten zijn, dan zullen deze via een voorafgaand dividend moeten uitgekeerd worden (met heffing van roerende voorheffing van in de regel 30%) om een positieve ruling te verkrijgen.

Het begrip overtollige ‘liquiditeiten’ moet ruim worden opgevat. Uit adviezen van de DVB blijkt dat het zelfs kan gaan om ‘overtollig’ vastgoed. Ook een vordering op de verkopende aandeelhouder kan als overtollig vermogen aanzien worden. Zo werd aan de DVB de casus voorgelegd van een aandeelhouder die zijn aandelen in een vennootschap voor 50% wenste te verkopen aan een nieuw op te richten holdingvennootschap van zijn zoon en voor 50% aan een nieuw op te richten holdingvennootschap van zijn dochter. De vennootschap had echter een aanzienlijke vordering in rekening-courant op de verkopende aandeelhouder. De DVB oordeelde dat vorderingen die een vennootschap bezit op rekening-courant van de aandeelhouder beschouwd moeten worden als overtollige middelen. Middelen die de vennootschap kan uitlenen aan haar aandeelhouders zijn immers middelen die zij niet nodig heeft voor haar operationele activiteiten en dus overtollig, aldus de DVB. De vordering moest dan ook, voorafgaand aan de geplande verkoop, worden uitgekeerd als dividend aan de verkopende aandeelhouder (jaarverslag DVB 2023).

Het is dan ook belangrijk om de aanwezigheid van liquiditeiten en andere vermogensbestanddelen die mogelijks als ‘overtollig’ kunnen worden beschouwd, goed te onderbouwen. Het kan immers perfect te verantwoorden zijn dat een vennootschap over een bepaald aantal liquide middelen beschikt, rekening houdend met het normale werkkapitaal dat zij nodig heeft, de investeringspolitiek, de bedrijfseconomische context,…

Aandelentransacties dienen met de nodige fiscale voorzichtigheid te worden benaderd. Inbreng- en verkooptransacties worden immers met een vergrootglas bekeken, zeker wanneer het gaat om handelingen met verbonden vennootschappen. Elk dossier moet echter individueel bekeken worden. Het is immers het volledige verhaal (het geheel van verrichtingen, de familiale context, de financieringsstromen, de historiek, de (snelle) opeenvolging van transacties,…) dat bepaalt hoe een transactie fiscaal benaderd wordt. En afhankelijk van deze context kan het aangewezen zijn om hierover een voorafgaand akkoord te vragen bij de DVB.

Dieter Bossuyt
Gecertificeerd belastingadviseur