Het federaal parlement heeft op 4 april 2019 een wetsvoorstel goedgekeurd waarbij de afzonderlijke aanslag van 5% bij onvoldoende bedrijfsleidersbezoldiging wordt afgeschaft. Door de afschaffing worden bedrijfsleiders die een ‘te laag’ loon uitkeren niet langer dubbel gepenaliseerd.

De afzonderlijke aanslag bij het uitkeren van onvoldoende bedrijfsleidersbezoldiging werd ingevoerd naar aanleiding van de hervorming van de vennootschapsbelasting. Deze hervorming voorzag in de verlaging van het basistarief in de vennootschapsbelasting van 33,99% naar 29,58% sinds aanslagjaar 2019 en 25% vanaf aanslagjaar 2021. Om te vermijden dat er, louter om fiscale redenen, ‘vennootschappelijking’ zou optreden en opdat de hervorming budgetneutraal zou kunnen zijn werden een aantal compenserende maatregelen ingevoerd.

Eén van deze compenserende maatregelen was een bijkomende afzonderlijke heffing wanneer een vennootschap aan haar bedrijfsleider onvoldoende (in principe minder dan € 45.000 op jaarbasis) loon uitkeert. Oorspronkelijk werd een afzonderlijke aanslag van 5,1% opgelegd vanaf aanslagjaar 2019 om verhoogd te worden tot 10% vanaf aanslagjaar 2021. Van deze verhoging werd reeds eerder afgezien.

Op 4 april 2019 werd de volledige afschaffing van de afzonderlijke heffing bij onvoldoende bedrijfsleidersbezoldiging goedgekeurd. De minimale bedrijfsleidersbezoldiging als voorwaarde voor het verlaagd KMO-tarief van 20% in de vennootschapsbelasting blijft wel bestaan. Zo wordt de ondernemer die een ‘te laag’ loon uitkeert niet langer dubbel gesanctioneerd door het verlies van het verlaagd KMO-tarief én een bijkomende afzonderlijke aanslag.

Het wetsartikel dat de maatregel bevat, artikel 219quinquies WIB ’92, werd ingetrokken wat als gevolg heeft dat de maatregel als nooit bestaande moet worden beschouwd. Zo hoeft er bij de aangifte vennootschapsbelasting voor aanslagjaar 2019 met de afzonderlijke aanslag geen rekening gehouden te worden.

 

Steve Bossuyt
Expert tax & estate planning